Parameters
Karakteristieken van enkele klimatologische parameters
De wind
In België komt de wind overwegend uit het ZW. De gemiddelde windsnelheid van 6 à 7 m/s aan de kust neemt af tot 2 à 4 m/s in de valleien van Hoog-België en in Belgisch Lotharingen. Gemiddeld bereikt of overtreft de maximale windstoot om de 2 jaar de 35 m/s aan de kust en 23 à 30 m/s in het binnenland. De afname van de windsnelheid naar het binnenland is te wijten aan meer wrijving met de grond, wat een toename van de turbulentie tot gevolg heeft.
De wind is het basiselement van het gematigd klimaat. Naargelang zijn richting brengt hij ons ofwel zachte en vochtige luchtmassa’s als hij uit Z tot W waait, ofwel koele labiele massa’s wanneer hij uit het W tot N blaast. De stromingen uit N tot O en de meer zelden voorkomende stromingen uit O tot Z zijn min of meer droog en koud in de winter en min of meer droog en warm in de zomer.
Nochtans kunnen deze eigenschappen van de luchtstromingen, vooral in de winter, vervaagd worden door de aanwezigheid van een dunne laag nevelige, vochtige lucht, beneden een inversievlak, als een hogedrukgebied het NW of het midden van het Europees vasteland bedekt.
De luchttemperatuur
De verdeling van de gemiddelde luchttemperatuur in België, wordt bepaald door twee factoren : de afstand tot de zee en de hoogteligging.
Naast deze determinerende factoren zijn er de strikt meteorologische en andere geografische factoren (oorsprong en lokale frequentie van de verschillende luchtmassa’s, de subsidentie, de IR-uitstraling naar gelang de bodemsamenstelling, de invloed van het plaatselijk reliëf) die de temperatuurverdeling beïnvloeden.
De zee heeft een thermische inertie die de jaarlijkse temperatuurfluctuatie langs de kust afzwakt: de winter is er zachter en de zomer frisser dan in het binnenland. Bij de gemiddelde temperatuur veroorzaakt dit een meerwaarde van ongeveer 1°C in de winter en een tekort van ongeveer 1°C in de zomer, t.o.v. Laag- en Midden-België. De maximale temperaturen zijn gemiddeld gevoelig lager aan de kust dan in het binnenland ; in de zomer bereikt dit verschil 3°C t.o.v. de Kempen.
De minimale temperaturen daarentegen zijn hoger aan de kust, zelfs ’s zomers. Het verschil bedraagt gemiddeld 2,5°C, steeds in vergelijking met de Kempen. Zodra het temperatuurverschil tussen land en zee voldoende groot wordt, vormt zich een thermische circulatie die een zeebries doet ontstaan. Deze bries belet de luchttemperatuur de waarden te bereiken van deze in het binnenland. Ze dringt 10 tot 20 km door in het land en de uitwerking ervan voegt zich bij deze veroorzaakt door de luchtdrukverdeling op grote schaal. Haar werking is het best merkbaar bij lichte wind tijdens periodes met hoge maximale temperaturen.
Buiten de kuststreek, vermindert de temperatuur gemiddeld met 0,6°C voor elke 100 m hoogteverschil. Het gemiddeld verschil tussen de laagvlakte en de hoogvlakten der Ardennen bedraagt dus 3°C. Men mag echter niet vergeten dat het hier een gemiddelde waarde betreft. Er doen zich gevallen voor waarbij dit verschil tot 6°C kan bereiken zoals bijvoorbeeld in een massa van onstabiele polaire lucht met vrij sterke wind, in andere gevallen kan het verschil nul zijn en zelfs omgekeerd : ’s Winters komt het voor dat de temperatuur hoger is in de Ardennen dan in de Laagvlakte. Dit laatste wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van een temperatuurinversie op geringe hoogte (200 m tot 400 m). De streken boven de inversie zijn warmer dan deze die er onder liggen.
De absolute uiterste temperaturen in België waargenomen liggen tussen + 40°C en –30°C. De absolute jaarlijkse maxima bereiken gemiddeld 30 à 32°C in Laag- en Midden-België en in de valleien van Hoog-België. Op de toppen van de Ardennen, bereiken deze maxima slechts 28°C. De absolute jaarlijkse minima schommelen gemiddeld tussen –10°C aan de kust, –11°C tot –14°C in Laag- en Midden-België, –15°C op de plateaus van Hoog-België en –19°C in de Ardense valleien. Per jaar telt men gemiddeld 2 à 3 dagen aan de kust, zelfs tot 12 dagen in de Ardense valleien met minima lager dan –10°C. Men telt ook gemiddeld tot 4 dagen met temperaturen hoger dan 30°C in Laag- en Midden-België, maar tevens ook in de valleien van Hoog-België (maar geenszins op de toppen van de Ardennen). Het bovenvermelde (in verhouding tot andere regio’s op aarde) wettigt de benaming « gematigd klimaat » voor onze gewesten.
De luchttemperatuur verandert snel nabij de grond: de minima waargenomen door een thermometer op grasniveau, zijn meestal 3 tot 5°C beneden de minima onder thermometerhut op 1,5 m boven de grond. Het verschil kan 10°C bereiken, zodanig dat, zelfs midden in de zomer het minimum op het gras beneden 0°C kan dalen. Zo kunnen ook de maxima in de onmiddellijke nabijheid van de bodem (op ongeveer 2 cm) licht hoger zijn dan deze in de vrije lucht op 1,5 m.
De neerslag
Jaarlijks meet men gemiddeld 800 mm water in Laag- en Midden-België (meer precies : tussen 750 mm en 850 mm).
In Hoog-België nemen de hoeveelheden gevoelig toe met de hoogte, maar de richting van de hellingen met betrekking tot de regenbrengende winden (ZW) doet eveneens haar invloed gelden. Ten zuiden van de Samber- en Maasvallei stijgen de jaarlijkse neerslagnormalen trapsgewijs tussen 750 en meer dan 1400 mm. Men noteert 3 streken naar hun maxima:
- de streek van Carlsbourg-Libramont, met 1200 mm;
- de streek van de Baraque Fraiture, met 1200 mm;
- de Hoge Venen (Baraque Michel), met meer dan 1400 mm.
De jaarlijkse variatie van de neerslag kan gemiddeld als volgt beschreven worden :
- In de Kuststreek noteert men het maximum aan neerslag in oktober.
- In Laag- en Midden-België valt de grootste hoeveelheid water in juli-augustus.
- In Hoog-België zijn er twee maxima : in juli-augustus en in december-januari.
De veranderlijkheid van de maandelijkse hoeveelheid neerslag situeert zich tussen 40% en 50%, naargelang de maand, wat betekent dat men zich 2 maal op 3 mag verwachten aan maandelijkse hoeveelheden neerslag begrepen tussen 50% en 150% van de normale waarde. Voor de jaarlijkse gemiddelde waarde is de veranderlijkheid slechts ongeveer 15%, door de compensatie van de opeenvolging van de verschillende weertypen.
Er zijn gemiddeld 200 regendagen (> 0,1 mm/dag) in het grootste deel van het land; het gemiddelde aantal regendagen vermeerdert licht naar Hoog-België toe (216, met een maximum van 230 in de Hoge Venen) en vermindert naar de Kust (182) toe. De veranderlijkheid van deze getallen bedraagt ongeveer 25 dagen.
In december en januari is het gemiddeld aantal regendagen het grootst (15 tot 20) over het gehele land en van mei tot augustus is het aantal regendagen geringer (13 tot 17). De veranderlijkheid van het maandelijks aantal regendagen benadert de 5 dagen, wat wil zeggen dat men zich normaal niet aan minder dan 8 regendagen en aan niet meer dan 25 dagen moet verwachten. Het kan nochtans voorkomen, weliswaar zeer zelden, dat men slechts 2 of 3 regendagen, of meer dan 26 tot 30 regendagen tijdens een maand telt.
Intensiteit van de regenval
We vermelden eerst de zachte, aanhoudende regen die 1 tot 2 mm water per uur geeft (frontale neerslag). Een dag met lichte motregen geeft 2 tot 4 mm in 24 uur, uitgezonderd in de Ardennen, waar de intensiteit het dubbele kan bedragen. Een sterke neerslagvlaag geeft 1 tot 2 mm per minuut en een zéér hevige neerslagvlaag 3 tot 4 mm per minuut. De maximale intensiteit ligt nooit boven 5 mm per minuut gedurende enkele minuten. Een zwaar onweer geeft 30 tot 80 mm neerslag, terwijl de hoeveelheid soms boven 100 mm in 2 of 3 uur ligt voor zeer hevig onweer.
De sneeuw
De sneeuw is een meteorologisch verschijnsel van relatief weinig belang in Laag- en Midden-België, waar de maximale sneeuwlaag één op de twee jaar een dikte tussen 6 en 13 cm niet overschrijdt. In de Ardennen daarentegen ligt vrij dikwijls 30 cm en zelfs 70 tot 80 cm sneeuw. Meestal neemt de sneeuwval toe met de hoogte, zelfs als andere factoren een bijkomende rol spelen (bvb.: blootstelling aan neerslag onder vorm van sneeuw).
De eerste sneeuw wordt gemiddeld einde november waargenomen, maar komt 15 dagen vroeger voor in de Ardennen. De laatste sneeuw doet zich gemiddeld voor begin april, maar tot einde april in de Ardennen.
De veranderlijkheid van de eerste sneeuwval benadert 15 dagen en deze van de laatste sneeuw 20 dagen. Hieruit kan men afleiden dat sneeuw zelden voorkomt voor 1 november of na 10 mei. In Laag- en Midden-België telt men gemiddeld 15 dagen sneeuwval (10 aan de Kust), in Hoog-België 30 dagen en bijna 40 dagen op de Hoogvlakte van de Baraque Michel.
De duur van de perioden van met sneeuw bedekte bodem is zeer veranderlijk en hangt af van het karakter van de winter. Meestal zijn het kleine perioden van 3 tot 5 dagen, wanneer het westen van Europa onder cyclonale invloed ligt met een afwisseling van invasies van polaire- en subtropische lucht. In de Ardennen zijn de perioden met sneeuwbedekking van wat langere duur, vooral op de Hoogvlakten (Baraque Michel, Baraque Fraiture, Bastenaken en St-Hubert). Het komt echter voor dat de sneeuwlaag tot 2 maanden aanhoudt als er een anticyclonaal vastelandsregime met koude oostelijke stromingen voorkomt.
Het snel smelten van een dikke sneeuwlaag door overvloedige regens is de eerste oorzaak van zware overstromingen in de winter of de lente.