Onze historische waarnemingen van overstromingen hebben aanleiding gegeven tot drie artikels. Hier het eerste artikel, waarin de overstromingen tot het eind van de 19e eeuw worden besproken.
In augustus 2019 werd de mogelijkheid om waarnemingen te delen via de KMI-app geïntroduceerd. Deze nieuwe functie bleek bijzonder in de smaak te vallen bij onze app-gebruikers: tot nu toe ontvingen we in totaal bijna 600 000 waarnemingen! Door het grote succes beslisten we in april 2020 om nog twee extra types van waarnemingen toe te voegen in de app, namelijk ‘wateroverlast’ en ‘optische verschijnselen’. Aangezien deze fenomenen van alle tijden zijn, grepen wij even terug naar oudere waarnemingen. In dit artikel komt wateroverlast zoals het beschreven wordt in oude manuscripten, gepubliceerde boeken en kranten in West-Europa tot het eind van de 19e eeuw aan de beurt.
Wateroverlast kan gaan van het overstromen van een rioleringssysteem in een bebouwde kom door een zware regenbui, het wassen van beken en kleine rivieren ten gevolge van een aantal neerslagdagen tot het overstromen van grote rivieren door langer aanhoudende neerslag. Deze laatste situatie komt in West-Europa in de winter voor en wordt verergerd door het snel smelten van een dik sneeuwpak. Wanneer de grote rivieren toevriezen in een zeer koude winter, kan dit aanleiding geven tot het stapelen van ijsschotsen. Indien het afdrijven van de schotsen belemmerd wordt, kan dit tot het opbouwen van een ijsdam leiden, met als gevolg een zware overstroming achter de ijsdam.
Al deze situaties komen in het laatste millenium voor, maar natuurlijk verhalen de kronieken meestal een situatie waarin een grote stad overstroomd wordt of een groot gedeelte van de rivier de oevers blank zet. In dit artikel worden dus overstromingen van grote West-Europese rivieren zoals de Maas, de Schelde, de Rijn, de Seine, etc. tot het eind van de 19e eeuw beschouwd.
Guillaume D.L. Franquinet (1826-1900) publiceerde in de jaargang 1879 van het tijdschrift ‘De Maasgouw’ te Maastricht een aantal bijdragen over ‘stormen, overstromingen, aardbevingen , hongersnood enz in vorige eeuwen’ uit een oude kroniek (877-1784). Hieronder volgen enkele meldingen van overstromingen van de Maas en de Houyoux uit het handschrift.
“A° 1308 isser tot Dynant deur den lanckduerigen regen ende groot water 24 huijsen om verre gedreven, 15 menschen verdroncken, elff coyen ende vier peerden.”
“A° 1408 was de Mase soe groot dat de bruggen van Jemep, Seraigne, Wesent ende d’Amercourt wech dreven. De bruggen van Maestricht leet seer grooten schade ende menaceerde oock ruijne.”
In de herfst van 1373 regent het veel over West-Europa, in de winter valt er sneeuw en gedurende een paar weken vriest het hard. Dit zijn allemaal elementen die extreem hoog water op de West-Europese rivieren veroorzaken. Zowel in de Nederlandstalige als in de Franstalige teksten worden enkele fragmenten over wateroverlast op de Schelde, de Maas, de Rijn, de Seine, ..., betreffende het jaar 1374 gegeven.
“A° 1374 was de Mase soe hooge dat se op de, outaer stondt van de Preeckheeren kerke binnen Luijck.” (Franquinet, 1879)
“In de Maend Februarius, had men alhier eenen zeer grooten water-vloed, veroorzaekt doór eenen zeer schielyken dooy.” (Jaerboek der Stad en oude Casselry van Kortryk)
Gerardus de Azevedo (1712-1782), kanunnik en kroniekschrijver, schreef tussen 1769 en 1776 het naslagwerk 'Korte Chronyke Van vele gedenckweerdige Geschiedenissen Soo in de principaele Steden van het Hertoghdom van Brabant Als in de Stadt en Provincie van Mechelen, [420 - 1582]' in 28 delen. Het werk dat in Leuven werd gedrukt, bevat vele klimaat-gerelateerde feiten; voor de grote West-Europese overstroming van 1374 doet hij beroep op het werk van Meyerus.
“In Februario 1374 was soo grooten Vorst dat de Boomen vervrosen, ende in de selve maendt soo grooten overvloedt van wateren, datter veel Dycken doorbraecken, welck water quam uyt de Geberghte door menighvuldige regens.” (Korte Chronycke van Brabant & Mechelen)
In de stad Keulen kwam het water van de Rijn tot aan het gebouw van de Munt waar de paarden konden drinken en het water bleef staan tot Pasen.
“In den jaren uns Heren 1374 in deim mainde februario des 9. dages, do was der Rin as grois, dat man vur der monzen [De Munt] de pert drenkde. dat gewesser werde bis paischen.” (Chroniken der deutschen Städte, XX, De croneca von Collen)
“Op den 29 Junius 1436 had men alhier eenen grooten overvloed van zoet water.” (Jaerboek der Stad en oude Casselry van Kortryk)
Dikwijls maakt men gebruik van een chronogram of een jaardicht om de gebeurtenis en het jaar van het gebeuren in de verf te zetten. In een chronogram worden specifieke letters, zoals M = 1000, D =500, C = 100, L = 50, X = 10, U = V = 5, I = J = 1 als Romeinse cijfers geinterpreteerd en de opgetelde getalwaarden geven het jaar van het gebeuren aan.
Het chronogram ‘de Maas wassende, liep tot op deze hoge plaats’ te Luik toont het jaar 1571.
A° 1571 in Februario was de Mase soe hooge dat sij de brugge van d’Amercoeur binnen Luijck tenemael wech dreef, ende dat sij in de kerken stondt van Beaurepar, St. Jacob, Carmelijten, St. Marten, St. Paulus ende noch in meer andere kercken, soe datter op eenen pijlaer in de kercke van St. Paulus soe hoog als ’t water stondt:
ALTO MOSA LOCO CRESCENS HUC APPULIT USQUE
“Van den 10 December 1570 hier naer, tot op Lichtmis [2 februari 1571] avont, continuelijck alle dagen veel Sneeuw viel, wirdt het water alhier soo hoogh, dat op den 6 Februarii, door het smilten van het Ys ende den Sneeuw, de geheele Stadt [Mechelen], uyt-genomen Onse Lieve Vrouwe Parochie en de Hanswyck-straete, onder water stonden.” (Korte Chronycke van Brabant & Mechelen)
“Januarius 1573. Naer desen grooten vorst, het doyen subitelyck overcomende, is door de overvloedige regens ende smilten van den Sneeuw, seer veel waters in Brabant ende in Mechelen geweest: soo dat in dese Stadt, veel lieden moesten op haer boven Camers woonen.” (Korte Chronycke van Brabant & Mechelen)
“De overstrooming van de Demer in 1643 was voor onze stad [Diest] zeer noodlottig: behalve vele andere gebouwen aan bijzondere personen behoorende, werden door den overvloed der waters de stadsmuren achtter de Sint-Janskerk, de warande en de Schaffensche poort, met de steenen brug aan de Antwerpsche poort, geheel vernield.” (Raymaekers, 1870)
“In ’t begin van Februari 1658 had een zeer strenge winter elf weken aaneen geheerscht. Na veel vorst en sneeuw was er, op ’t einde der maand, zoveel regen gevallen, dat al de weiden en lage landen rondom Diest onder water stonden, en er vooral aan de Koepoort merkelijke schade was. Bij plaatsen was de muur van de Warande en van ’t Begijnhof weggerukt, evenals een deel van de Spui, de brug en de toren der Schaluinpoort. Al de lage straten, de Lange Steenweg deels inbegrepen, waren overstroomd.” (Di Martinelli, 1897)
“Luik 27 January 1778. Zaterdag en zondag raakte omtrent een drie vierde gedeelte deezer Stad onverwagts onder Water : By deeze droevige omstandigheden heeft onze Souverein en de Magistraat dezer Stad aan de Noodlydenden ten eersten in Vaartuigen Levensmiddelen doen bezorgen, die hun met vorken en stokken door de Vengsters van de Kamers en Zolders zyn toegereikt.” (Hollandsche historische courant)
Het meteorologische fenomeen van de Grote Droge Nevel in de zomer van 1783 ten gevolge van de Lakagígar vulkaanuitbarsting op IJsland was over het ganse noordelijk halfrond merkbaar door ‘eenen drogen smoor, even gelijk een rook, en de zonne vertoonde heur alle dagen in het rijzen en voer ‘t ondergaan zoo rood ja rooder als vijerige koolen, maer doorgaens den dag zij was altijd klaerschijnende.’ (Gratianus Anthonius Vervot, Chijfer-Boeck). De winter daarop was, samen met de winters van 1709 en 1740, een van de koude en langdurige winters van de 18de eeuw. Enkele natuurwetenschappers uit de Oostenrijkse Nederlanden publiceerden extracten van hun meteorologische waarnemingen in de Mémoires van de Theresiaanse Academie te Brussel. De grote rivieren bevriezen volledig en bij de het smelten ontstaan er vele overstromingen.
“Den 24. February 1784. heeft men tot Loven eenen schroomelyken dag gehad, door eenen afgrysselyken water vloed, die onbeschryvelyk is om te melden.”
Het jaar 1816 wordt genoemd ‘Het jaar zonder zomer’. Alhoewel het jaar gelegen is in het Dalton-minimum van zonnevlekken (ongeveer 1790-1830) en samenvalt met een periode van lagere gemiddelde wereldtemperatuur, wordt de koude toegeschreven aan de aan de uitbarsting van de Tambora vulkaan in Indonesië op 10 april 1815. ‘Buitengewone en overvloedige regens’ worden waargenomen ‘in de Nederlanden en naabeurige staaten, in het jaar 1816 en een deel van d’eerste maanden van het jaar 1817’ (Mulle, 1817).
“Oudenaerde, den 5 September 1816. Dit land is ten prooi aan bedroevende onheilen. De aanhoudende regens hebben eene plotselijke overstrooming in dit arrondissement te weeg gebragt. Binnen 24 uren zijn de wateren 4 tot 5 voet gestegen. De Schelde, de Dender, de Zwalm, de Ronne en alle de beken zijn overgeloopen, en vormen als eene kleine zee in de kantons van Oudenaarde, Grammont, Nederbrakel en Renoex [Ronse]. De weiden en de lage landen, staan onder water. Men zegt dat deze buitengewonen was, gedeeltelijk veroorzaakt is door de nalatigheid van sommige eigenaars van molens, die de sluizen in tijds niet geopend hebben.” (Nederlandsche Staatscourant)
“Den 20 january 1820 stond de geheele beneden stad van Brussel onder water. Vele inwoonders van de verstroomde wyken hebben genoodzaekt geweest eene schuylplaetse te zoeken in de opper-stad, alwaer den toevloed zoodaenig was, dat alle de herbergen en hôtels vol waeren. Sedert 1716 had men aldaer zoo geweldige overstroominge niet gehad.” (Nieuwen utilen Almanachen Wegwyzer der Stad Gend …, 1821)
Eind januari 1867 overstroomt het IJzer-bekken, Veurne-Ambacht, de Moeren en de Handzame-vaart bij Diksmuide met het smelten van de sneeuw.
“Men schrijft uit Dixmude, 30 Januari 1867 : Zoo als men gevreest heeft is onze streek, bij het smelten van den sneeuw, onder water gezet. In Veurne-Ambacht heeft het water de hoogte bereikt dat men in lange jaren niet heeft gezien; zoo ver het oog dragen kan ziet men niets dan water.
De Yser is op verschillende plaatsen over de dijken gespoeld en men is duchtig aan ’t arbeiden om het doorbreken der oevers te beletten. Langs de Handzaemevaart, op kleinen afstand onzer stad, had hetzelve geval plaats ; op sommige plaatsen aldaar staat het water een voet hoger dan de oevers langs den Yser en den Handzaemevaart.” (De Toekomst, Ypersch Weekblad)
In november 1894 ervaren de rivieren in het Maasbekken, de Vlaamse Ardennen en ook de Leie hoge waterstanden ten gevolge van aanhoudende regens.
“Het was te denken dat de hooge waterstand van de rivieren in de Maaskom door andere overstromingen zou gevolgd worden, te meer daar de onophoudelijke regenvlagen de waterloopen op schrikbarende wijze hebben doen wassen. Te Ronsse heeft de zoogenaamde Meulebeek geheel het lagere gedeelte der stad onder water gezet. Twee weezenhuizen zijn overstroomd, even als een groot getal werkmans-woningen. Talrijke bruggen hebben veel geleden, zoodat zij dreigen in te storten. De tramdienst van Kortrijk-Meenen-Wervicq is opgeschorst. Ook verscheidene grensgemeenten, Moescron, Tourcoing, enz., hebben van de overstrooming te lijden gehad. Verscheidene rivieren wassen ten gevolge van de hevige stortbuien zeer snel.” (De Volksstem)